“Ik ga er niet over.” Dat klopt. Maar samen gaan we er wél over

In haar vorige banen werkte Pauline Beijersbergen als een daadkrachtige, stevige leidinggevende bij het politiekorps Rotterdam-Rijnmond en daarna als procesregisseur multi-problematiek. Een vrouw zonder twijfel die elk moment in de actie-modus stond. Maar was werken zonder twijfel wel zo helpend als ze dacht? Sinds haar werk als procesbegeleider bij het Ondersteuningsteam weet Pauline dat juist twijfel nodig is om de juiste dingen te doen in de jeugdzorg.

Intense armoede, diepe sporen van wantrouwen en inefficiënte samenwerking in de keten: dit is wat de zorgprofessionals in het Ondersteuningsteam aantroffen toen zij startten met hun opdracht. Het zorgde voor twijfel aan wat zij dachten te kunnen doen. Het moest anders. Maar hoe? Toen zij zichzelf toestonden om te twijfelen, werd duidelijk wat er veranderd kon worden in houding, denkpatronen en werkwijzes om ouders en kinderen beter te ondersteunen. Juist door die twijfel wist het team doorbraken te forceren in vastgelopen processen en contactherstel in gezinnen.

Pauline, met welk nieuw inzicht ben je de laatste jaren gaan werken?

“Ik zie het nu als kracht dat ik regelmatig word geraakt in dit werk. En dat ik dan een knuffel geef aan die moeder, is iets wat ik voorheen nooit zou doen. Maar sommige gesprekken zijn zo intens en diep dat gewoon ‘dag’ zeggen niet past. Geraakt mogen worden, lijkt iets kleins, maar het staat voor iets wezenlijks: verbinding, een gebaar van liefde en het echt zien van die ander.”

Twijfelen over wat je moest doen: je was het niet gewend.

“Mijn werkhouding was daadkrachtig. Ik was stevig, duidelijk en kon prima slecht nieuws brengen. Althans, dat dacht ik … Want het echte verhaal is dat die zogenaamde stevige houding mijn controlemechanisme was. Een zorgvuldig opgebouwde muur om niet te hoeven voelen wat alle verantwoordelijkheid, emoties en geweld met mij deden. Maar ik stond niet meer in verbinding met mezelf.”

Die harde houding was niet langer helpend.

“Hulp verlenen met een gesloten hart is minder kwetsbaar, maar niet effectief. Het werk wat wij doen is niet normaal. Het is communicatieve en mentale topsport. En dat geldt voor alle banen in de jeugdzorg. Als we dat niet erkennen en niet de ruimte geven, ontkennen we een deel van onszelf, het werk van collega’s en de emoties van de gedupeerde ouders en kinderen. Dus die emoties erkennen en kwetsbaar durven zijn, is een teken van professionaliteit.”

Jij bent voor ouders de zoveelste zorgprofessional, maakt die verbinding het verschil?

“Ja, en nee. Naast een ouder staan en hen echt zien, is wezenlijk anders. Moeders geven me vaak terug dat ik de eerste ben die echt naar ze luistert. Ouders zeggen vaak, jij komt als mens en niet als instantie.”

Kun je een voorbeeld geven van wat ouders tegenkomen als er niet mét ze gepraat wordt, maar óver hen?

“Laatst zat ik samen met een van de moeders die ik ondersteun aan tafel met veertien zorgprofessionals. Jeugdbeschermers, wijkagent, pleegouders … Fijn om iedereen aan tafel te hebben. Maar toch, stel je voor hoe pijnlijk het is als om als ouder tegenover zo’n groep te zitten en te horen: ‘Moeder werkt niet aan haar opvoedvaardigheden en geeft geen grenzen aan.’ De moeder reageerde boos op die opmerking. Dat ik als procesbegeleider haar aan zo’n volle tafel help met ondertitelen en ruimte creëer, ervaart zij als steunend. Want dan zegt zij ineens met trillende stem: ‘Ik wil niet streng zijn als ouder; in die anderhalve uur dat ik mijn kind zie tijdens de omgang, wil ik niet een boze moeder zijn.’ Ah! Daar hadden we de kern. Maar om die te kunnen horen, moet je voorbij gedrag kijken. Pas dan kun je samen verder.”

Denk je dat veel professionals worstelen met een professioneel pokerface?

“Zeker. Laatst belde een jeugdbeschermer me. Beiden worstelden we met een jongetje, het kind van een moeder die ik begeleid dat nog geen twee jaar is en al in drie pleeggezinnen is geweest. Het raakte ons als professional, maar ook als mens en moeder. ‘Ik ben niet geschikt voor dit werk’, verzuchtte ze. Samen hadden we het erover wat dit werk met ons doet. Ik kon haar geruststellen dat ze juist wel geschikt is, omdat het haar raakt. Het zou pas zorgelijk zijn als dit niet het geval was.”

Had je dan vroeger geen oog voor de mens die tegenover je zat?

“Absoluut wel. In mijn politietijd dacht ik bij elke arrestant: er komt hier een mens binnen. Achter elk strafbaar feit staat een verhaal.  Ook in uniform was ik al op zoek naar het echte verhaal van mensen. Maar toch …”

… maar toch?

“… toch had ik een zelfverzekerde houding. Ik kon mezelf sterk verkopen. Maar het was regelmatig verbloemen van onzekerheid. Mijn zachte kant durfde ik niet te laten zien. Ik was zelf zoekend in wie ik was en deed dat binnen een stoere politieomgeving. Nu pas heb ik geleerd dat veiligheid ontstaat vanuit kwetsbaarheid. Veiligheid zit in jezelf. Ik was veel meer dan die harde en stoere Pauline. Ik vond het verschrikkelijk om met Jeugdbescherming een kind uit huis te halen, maar ik deed niets met dat gevoel. Ik ging dus steeds meer twijfelen aan datgene waarvan ik dacht dat goed was.”

Hoe maak je die draai naar twijfel?

“Ik noem dat de bambi-op-het-ijs periode. Je doet iets nieuws, laat meer van jezelf zien en dat is supereng! En natuurlijk is slecht nieuws voor ouders nog steeds slecht nieuws. Maar als je dat brengt als mens, voelen ouders zich toch gezien.”

Van jou horen we dus nooit meer de tekst: ‘Ik hoor wat je zegt, maar …’

“Verschrikkelijk! Ik word gewoon misselijk als ik dat hoor. Want eigenlijk zeg je: ik luister niet naar je, ik heb al stelling genomen. Ouders zijn door alles wat hen is overkomen wars van regels, instanties en zorgprofessionals. De grootste behoefte van de moeders die ik begeleid, is dat zij gehoord willen worden en erkenning krijgen. Dat vraagt je volledige aandacht om bij die ouder te zijn, rust te brengen in gesprekken en uit de actie-modus te stappen. Luister. Want als je luistert vanuit rust, hoor je meer. Oplossingen komen vanzelf.”

Hoe lukte het beter om mensgericht te werken?

“Het start met jezelf kwetsbaar opstellen en je eigen overtuigingen aankijken. Mag je zichtbaar geraakt worden? Ja! Mag ik iets over mezelf vertellen? Ja! Ouders vinden dit juist fijn, het draagt bij aan gelijkwaardigheid. Dit vraagt om een werkomgeving waar je de ruimte krijgt en gestimuleerd wordt om dit te doen. Dit is spannend om mee te experimenteren, maar ik zie het als mijn missie om collega’s hierin aan te moedigen.

Gun je iedere collega in de jeugdhulp dat hij of zij meer gaan twijfelen?

“Ja! Ik sprak onlangs met een jeugdbeschermer waarbij zij aangaf dat zij zich wiebelig voelde over een perspectiefbepaling van een kind. Ik antwoordde vanuit mijn hart; wat goed! Twijfel maakt dat je scherp bent. Je erkent hoe lastig het is als jeugdzorgmedewerker. Daardoor overleg je meer en toets je beter. Sowieso bestaat er in dit werk niet een juiste keuze. Als je overtuigd bent van je gelijk, hoor je niets meer van de ander.”

Maar elke hulpverlener is een mensen-mens en wil toch kijken naar die zachte kant?

“Alle hulpverleners zijn mensen met een heel groot hart. Professioneel zijn, wordt vaak uitgelegd als: alles kunnen en weten, zekerheid uitstralen, een onhaalbaar doel in complexe situaties. Dat ‘professionele’ overschaduwt op die manier dat mooie hart.”

Wat zou je de Pauline van tien jaar geleden willen leren?

“Ik denk dat ik vroeger mensen meer had geholpen als ik ook toen al mijn meer menselijke kant had laten zien. Dus: werk met meer zachtheid. Je hoeft het niet allemaal te weten, want dat zegt niets over hoe goed je bent. Laat de controle los en durf erop te vertrouwen dat het niet-weten juist goed is. Als je uitgangspunt ‘ik weet het niet’ is, blijf je luisteren en blijf je waarnemen.”

Dit was het laatste interview in de reeks Twijfel als krachtig instrument voor doorbraken van het Ondersteuningsteam.

In de serie Twijfel als krachtig gereedschap voor doorbraken verschenen eerder:

Sandra Schaap: ‘Hulp is pas hulp als het als hulp wordt ervaren.

Gijs Haanschoten ‘Onrust, maar ook onzekerheid, hoort bij herstel

Nora Akachar: ‘Als ouder start je op 1-0 achterstand en eindig je (soms) op 10-0 achter

Jan-Pieter Meijer: ‘Als je perspectief kantelt, zul je verrast zijn door het uitzicht

Sanne Hillebrand: ‘Ik kom niet voor jouw problemen, ik kom voor jou

Pauline Beijersbergen: ‘Ik ga er niet over.” Dat klopt. Maar samen gaan we er wél over’

Nicoline den Ouden & José Vianen: ‘Hulp is niet altijd helpend, veranderen bleek mogelijk’